Ontstaan en werking van emoties

Aristoteles omschrijft emoties als ‘alle gewaarwordingen die gepaard gaan met genot en pijn.’

Spinoza schrijft in Ethica II.II: ‘Onder aandoeningen versta ik de inwerkingen op het Lichaam, waardoor zijn vermogen tot handelen wordt vermeerderd of verminderd, bevorderd of belemmerd. Tevens versta ik daaronder de voorstelling van die inwerkingen. Wanneer wij dus zelf van een of andere aandoening de adequate oorzaak kunnen zijn, noem ik die aandoening een handeling, in het andere geval een lijding.’

De mens ondergaat op vele manieren invloeden waarvan het zelf niet de oorzaak is. Dit ondergaan, voorzover het de geest betreft, noemt Spinoza een aandoening (affectio). Spinoza onderscheidt twee primaire affecten: blijdschap en droefheid. Samen met de onderliggende drift tot volharden in het bestaan, die hij begeerte noemt, vormen deze drie de primaire affecten, waaruit alle andere affecten worden afgeleid. De begeerte is het streven om te volharden in het bestaan, de blijdschap is de vermeerdering (meewerking) en de droefheid is de vermindering (tegenwerking) van ons vermogen tot handelen.

Spinoza analyseert diverse emoties en koppelt deze aan de drie hier genoemde affecten. In Ethica III onder ‘definities van de aandoeningen’ XVII somt hij een hele reeks aandoeningen op. Hier een paar:

Spijt is Droefheid, vergezeld door de voorstelling van iets verledens dat buiten verwachting (slecht) afliep (uitviel).

Schaamte is Droefheid, vergezeld door de voorstelling van een of andere door onszelf verrichte daad, waarvan wij menen dat zij door anderen wordt gelaakt.

Neerslachtigheid is Droefheid, ontstaan door de voorstelling van de eigen machteloosheid of zwakheid.

Medelijden is Droefheid, vergezeld door de voorstelling van een kwaad dat aan een ander, die wij als onze gelijke beschouwen, is overkomen.

Let op het woord ‘voorstelling’. Daar zit de kern van aandoeningen. Negatieve emoties (aandoeningen) voelen heel vervelend omdat de emotie ontstaat door een (verkeerde) gedachte over of aanname van iets dat je je anders had voorgesteld. En die verkeerde gedachte/aanname zit in jouw denken, daar kun je de ander niet de schuld van geven. Als je op deze wijze naar aandoeningen kijkt en ze vanuit de rede gaat analyseren en beoordelen kun je er ook veel beter afstand van nemen. Maar soms is de rede niet machtig genoeg en zal de negatieve emotie alleen worden bedwongen of opgeheven door een andere, tegengesteld aan en sterker dan die welke moet worden bedwongen (E.IV.7).

Er bestaan dus positieve en negatieve emoties. Positieve emoties zetten aan tot handelen en negatieve tot lijden. Maar positieve emoties kunnen ook tot lijden aanzetten omdat een te euforische gemoedstoestand je ervan kan weerhouden redelijk te denken. Voorbeelden van positieve emoties volgens Spinoza:

Liefde is Blijheid, vergezeld door de voorstelling van een uitwendige oorzaak.

Verheuging is Blijheid, vergezeld door de voorstelling van iets verledens dat buiten verwachting goed afliep.

Emotie, Gevoel en Intuïtie worden als begrippen vaak door elkaar gebruikt waardoor verwarring ontstaat. Ze zijn in ons taalgebruik ook moeilijk te scheiden. Hier een poging.

Gevoel ontstaat door een zintuiglijke waarneming (bijvoorbeeld bij het zien van een mooi schilderij en is dus een positieve emotie) of door lichamelijke inwerking (pijn). Intuïtie wordt vaak gebruikt in de zin van ‘aanvoelen’. Als er iets gebeurt kunnen we zeggen: ‘mijn gevoel zegt dat dit fout gaat’. Dan is het gevoel als ingeving gebaseerd, dus zonder te denken op eerdere (onbewuste) oordelen, conclusies en/of ervaringen. Uit het niets kan er geen gevoel ontstaan, er is een aanleiding waarbij het geheugen onbewust aan het werk gaat.

Hebben we vrienden nodig en waarom?

Hebben wij vrienden nodig en zo ja, waarom? In de dierenwereld verzamelen dieren zich om weerstand te kunnen bieden aan eventuele aanvallers. In de broedperiode vechten ze met elkaar om een vrouwtje of een territorium. Sociaal met een egocentrisch doel: overleven. Ik vraag mij af hoe het bij mensen zit.

In de Ethica van Aristoteles is een speciaal hoofdstuk gewijd aan vriendschap. Hij schrijft: “Zonder vrienden zou niemand willen leven, ook al bezat hij alle andere goede dingen”. Volgens hem staat vriendschap gelijk met gelukkig worden. Hij maakt een onderscheid tussen soorten vriendschap:

  1. Vriendschap gebaseerd op nut: voordeel behalen;
  2. Vriendschap gebaseerd op genot: er plezier aan beleven;
  3. Vriendschap omwille van zichzelf: gebaseerd op wederzijdsheid, elkaar het goede wensen. Houden van de ander om wie hij is en niet om een bijkomstige eigenschap.

De drie soorten vriendschappen kunnen zonder problemen samengaan volgens Aristoteles. Vrienden zijn volgens hem noodzakelijk om gelukkig te worden. Het dient dus een persoonlijk doel.

Ook Joep Dohmen wijdt een hoofdstuk in zijn boek ‘Tegen de onverschilligheid’ aan vriendschap getiteld ‘Pleidooi voor een moderne vriendschapscultuur’. Hij schrijft daarin: “Echte vriendschap vormt samen met zelfzorg de basis voor een moderne sociale ethiek, waarin vrienden elkaar in bescherming nemen tegen noodlot en echec, en daadwerkelijk bijdragen aan elkaars zelfvervulling”. Vriendschap moet volgens Dohmen “weer de sociale omgangsvorm worden waarin vrienden elkaars weerbaarheid steunen tegen de kwetsbare menselijke conditie. Ze moeten bovendien bijdragen aan elkaars werkelijke zelfontplooiing”. Hij denkt dat de afwezigheid van deze vriendschap blijkt “uit het enorme leger van therapeuten, consultants en allerhande coaches dat vandaag een moordende concurrentieslag levert om de vastgelopen individuen weer vlot te trekken”. Ook bij Dohmen lees je dat we anderen nodig hebben voor je persoonlijke geluk. Zonder vrienden komen we niet tot zelfontplooiing.

Spinoza had een uitgesproken beeld van de mens. “De mens is zo ingesteld dat zij meevoelen met hun medemensen wie het slecht gaat, maar wie het goed gaat, benijden; ze zijn veeleer geneigd tot wraakzucht dan tot mededogen” (Staatkundige verhandeling hfst 1 par. 5). “En omdat de mensen meestal aan dergelijke gemoedsaandoeningen onderhevig zijn, zijn wij elkaar van nature vijandig gezind” (hfst 2 par. 14). Spinoza gaat uit van de natuur van de mens en baseert daar zijn theorie op, in dit boek de juiste staatsvorm. In het eerste hoofdstuk maakt Spinoza gewag van het feit dat de meeste filosofen de mens beschouwen zoals zij willen dat ze zouden zijn in plaats van zoals ze zijn. Hij heeft gelijk, op dit (verkeerde) principe is veel beleid en wetgeving gebaseerd en beoordeelt de mens zijn medemens. Daardoor gaat het vaak fout in de maatschappij en tussen vriendschappen.

Ja, we hebben vrienden nodig en het dient een doel dat als egoïstisch bestempeld kan worden. Vriendschap moet goed voelen en dat gevoel is gebaseerd op wederzijds voordeel. Dit fenomeen verklaart zowel innige vriendschappen als de vele spanningen tussen mensen en het geroddel en gemopper op verjaardagen en binnen bedrijf of vereniging. Als je persoonlijk doel onder druk komt kunnen er problemen ontstaan, van mopperen tot hoogoplopende ruzies waar zelfs bemiddeling van een mediator noodzakelijk is. Nu is er overal basis voor misverstanden of kunnen mensen niet met elkaar door één deur. Karakters verschillen en vaak willen we ook nog eens, zoals Spinoza zegt, van de ander dat ze zijn zoals wij willen dat ze zijn. Dat gebeurt zelfs binnen gezinnen en vormt de basis van mislukte opvoedingen. Je kunt niet met iedereen opschieten en soms moet je gewoon niet met bepaalde mensen omgaan omdat de ergernis een hoop pret bederft. Maar binnen bedrijf, vereniging of familie kun je vaak niet anders.

Als je je goed voelt bij een vriendschap moet je dat gevoel honoreren en er volop van genieten, wat de motieven ook zijn. En als het niet meer goed voelt, moet je de balans opmaken en besluiten tot investering of scheiding van wegen. Investeren op basis van openheid en eerlijkheid kan een betere vriendschap opleveren. Bij scheiding is het niet nodig om je besluit kracht bij te zetten door een opsomming van negatieve zaken over de ander want mopperen over een ander dient slechts één doel: jezelf beter voelen. En als je door de ander aan de kant wordt gezet, zegt dat dus evenveel over de ander als over jou.

Ethiek? Eerst zelfkennis!

“Hoe moet ik handelen?” en “Wat is het goede?”, zijn ethische vragen. Waarom moet ik mij deze vragen stellen: het uiteindelijke doel van het leven kan toch niet anders zijn dan een zo aangenaam mogelijk leven leiden (tenzij je de hemel als doel ziet, dan komt het aangename in het hiernamaals) en dat moet je vooral doen zonder te veel lastige afleidende vragen.

In de ‘encyclopedie van de filosofie’ zijn aan het woord ‘ethiek’ maar liefst 5 pagina’s gewijd. De betekenis wordt omschreven als: ‘De wetenschap van wat goed en kwaad is. Ook wordt ethiek wel omschreven als de wetenschap van het morele of moreel handelen’. Verderop staat er een waarschuwing: ‘Men moet ethiek goed onderscheiden van moraal. Moraal is het morele of zedelijke handelen, terwijl ethiek de wetenschap van dat handelen is’.

Alles goed en wel maar de vraag blijft waarom al deze begrippen nodig zijn voor een goed leven. Omdat het niet zo gemakkelijk en vanzelfsprekend is om het goede leven te leiden. “Al het voortreffelijke is even moeilijk als zeldzaam” zei Spinoza al. Maar ook omdat het erop lijkt dat de mens het enige levende wezen is dat niet op eigen kracht gelukkig kan worden. De evolutie van primaat naar redelijk mens heeft ons verwijderd van natuurlijk leven en kennelijk dus het vanzelfsprekende goede leven. We denken teveel en tussen het grote aanbod van impulsen, zowel materieel als geestelijk, moeten wij een weg zien te vinden om gelukkig te worden. En dat is niet gemakkelijk. Levenskunst is een middel om dat doel te realiseren en daarom is levenskunst bij uitstek een handelingsgerichte activiteit. En hoe te handelen vereist zelfkennis en binnen die zelfkennis is het handig te weten wat goed en niet goed voor je is om je doel te bereiken. Zie hier de ‘noodzaak’ van ethiek.

De vragen “hoe moet ik handelen?” en “wat is het goede?” zijn vragen die vanuit de vrije geest gesteld moeten worden. Die geest moet niet beperkt worden door levensovertuigingen, religie (theologische ethiek), opvoeding of cultuur waar de antwoorden op deze vragen vaak gegeven zijn in richtlijnen (normen), ongeschreven wetten of door angst worden afgedwongen. Maar de vrije geest wordt aan de andere kant ook beperkt door de afspraken en wetten die gemaakt zijn door het collectief van de Staat of gemeenschap (macro-ethiek) en die een eigen interpretatie van die wetten uitsluiten (zelfs strafbaar is). Bij levenskunst gaat het over het individuele (micro-ethiek) en de ‘ruimte’ die daar gecreëerd kan worden (ethische ruimte?). Dat betekent dat op microniveau vanuit een vrije kritische geest gedacht wordt en heeft dus te maken met authenticiteit.

Dat ethiek helemaal bij de mens past bewijst Spinoza. Hij ontdoet ethiek van allerlei hoogdravende of wetenschappelijk sausjes. Hij ziet ethiek als hoogste vorm van eigenbelang (Miriam van Reijen in Spinoza ‘de geest is gewillig maar het vlees is sterk’ pag. 49 ev). “het streven om zichzelf te handhaven is de eerste en enige grondslag van de deugd” (E4, st.22, toegift). De conatus is bij Spinoza van zo’n groot belang dat hij al ons handelen maar ook emoties op bijna meetkundige wijze analyseert: goed is wat goed (nuttig) is voor ons zelfbehoud, en kwaad is wat schadelijk is voor ons zelfbehoud. Dan is ethiek dus handelen krachtens de wetten van je eigen aard en is de grondslag van de ethiek dus het streven om in zijn bestaan te handhaven en wordt om haar zelfswil nagestreefd. “Hoe meer dus iemand poogt en vermag zijn wezen in stand te houden, hoe deugdzamer hij is” (E4, St.20). Paul van Tongeren schrijft hierover in zijn boek ‘leven is een kunst’: ‘Moraal is er niet op gericht onze natuurlijke verlangens in te perken en te begrenzen, maar ze probeert die te cultiveren, te verfijnen, op te voeden’. Het gaat dus om een welbegrepen eigenbelang terwijl het begrip ethiek toch vaak mede wordt gezien als handelen in relatie tot de ander. Met deze zienswijze lijkt het bestuderen van de diverse ethische stromingen zinloos (bijvoorbeeld het categorisch imperatief van Kant, utilisme van Bentham en Mill).

Het enige zinvolle lijkt te zijn een zelfonderzoek  naar jouw persoonlijke ethiek (deugdenonderzoek?), naar datgene wat jou stuurt, waarop beslissingen worden genomen maar ook naar wat jou belemmert. Dit is een narratief proces, een bewustwordingsproces waardoor je jezelf beter begrijpt.

De alles overheersende en bepalende natuur

Voor mij is Spinoza (1632-1677) een zeer aansprekende filosoof. Via het boek ‘Spinoza, De geest is gewillig, maar het vlees is sterk’, van Miriam van Reijen ben ik in contact gekomen met het werk van Spinoza. Inmiddels heb ik al het werk van Spinoza bestudeerd. Zijn filosofie geeft antwoord op vragen waar ik al vanaf mijn jeugd mee bezig ben. Ik kan de wereld, de natuur, de mens en mijzelf beter begrijpen. Het levert mij gemoedsrust.

God of Natuur

Mijn ouders hebben hun best gedaan om mij het geloof in god bij te brengen. Al op jonge leeftijd ben ik gaan twijfelen aan de heersende overtuiging dat god de oorzaak is van alles wat wij als mens waarnemen en ervaren. Als ik vroeger met mijn broer een woordspelletje deed waar we een willekeurig onderwerp analyseerde in termen van oorzaak/gevolg kwamen we altijd op een god uit maar daar nam ik geen genoegen mee, ik vond het te gemakkelijk. Maar een betere verklaring van al wat is had ik niet. Na het lezen van Spinoza heb ik die verklaring nóg niet maar ik begrijp de wereld om mij heen wel beter. Een belangrijk werk van Spinoza is zijn boek Ethica. Een bijna mathematisch werk waarin hij afstand doet van een godsbeeld in menselijke hoedanigheid. Hij spreekt ook over ‘god of de natuur’ en definieert god als een oneindige substantie waar wij als mens, evenals alle andere materie deel van uit maken. In die zin is er verbintenis tussen alles wat is. Vanuit dit principe wordt elke gebeurtenis of stand van zaken veroorzaakt door eerdere gebeurtenissen. Causale wetten die het universum regelen en beheersen. Alles is volgens Spinoza bepaald en er bestaat geen toeval. Alles wat is en gebeurt, is volmaakt zoals het is, want als het anders had moeten zijn was het anders geweest. In die zin is een blinde volmaakt, alleen wij noemen het gehandicapt omdat we een norm geformuleerd hebben waaraan een mens kennelijk moet voldoen. Aan het leven zit geen doel of bestemming. We leven dus in een proces van met elkaar samenhangende gebeurtenissen zonder doel. Deze naturalistische visie klinkt enerzijds weinig uitnodigend maar geeft anderzijds ook rust. Ik ben onderdeel van een groot, eeuwig en met elkaar verbonden geheel en ben onderhevig aan de wetten van de natuur. Mijn invloed is dus beperkt. Ik zeg beperkt want natuurlijk heb je bijvoorbeeld invloed op je gezondheid en kun je kiezen of je een opkomende driftbui wel of niet met je vuisten afreageert. Er zijn dus veel zaken waar ik mij niet druk over hoef te maken waardoor ik mijn energie kan richten op het leven van een zo aangenaam mogelijk leven.

Conatus

Een ander belangrijke gedachte gaat over de conatus en vloeit voort uit bovengenoemd uitgangspunt. Conatus betekent: elk ding tracht, voor zover het van hem afhangt, in zijn bestaan te volharden = drijfveer. Deze drift tot zelfbehoud is de manifestatie van de eeuwige natuur die het wezen van alles wat is, van al wat leeft, zoals hierboven beschreven. Je kunt de evolutietheorie van Darwin (1809-1882) ook vanuit dit principe bekijken en begrijpen. Zoals gezegd bestaat er voor Spinoza geen plan, geen bedoeling en geen bestemming in de natuur. De eeuwige natuur heeft geen bedoeling met de mens, hij werkt alleen via onverbiddelijke wetmatigheden. De mens onderscheidt zich daarin niet van andere dingen. Deze natuurlijke drijfveer van alles wat leeft verklaart voor mij veel van wat ik om mij heen waarneem, zowel bij de mens als in de levende natuur. De manifestatie van deze drijfveer zien we, ondanks de menselijke beschaving, ook terug in oorlogen en andere onderlinge conflicten. Maar kennelijk is beschaving geen garantie voor het reguleren/beheersen van deze drijfveer. De mens is niet boven de natuur verheven. Ons unieke denkvermogen geeft verplichtingen wat iedereen uiteindelijk begrijpt en waarvoor soms een terechtwijzing nodig is.

Onze wereld volgens Schopenhauer

Het beroemde en imposante 1270 pagina’s tellende werk van Schopenhauer ‘De wereld als wil en voorstelling’ heb ik enige tijd geleden doorgeworsteld. Nou ja, doorgeworsteld, het was best goed te lezen. Hij is wel een geweldige ouwehoer en had het wellicht ook in 500 pagina’s kunnen vertellen. Ik lees het dan ook als een college met veel uitweidingen en herhalingen. Wat is de wereld en hoe zien en ervaren wij die?

Na het lezen van het werk van Spinoza had ik een goede kijk op de wereld en mijn aanwezigheid daarin. Zijn conatus sprak mij erg aan: “elk ding tracht, voor zover het van hem afhangt, in zijn bestaan te volharden = drijfveer. Deze drift tot zelfbehoud is de manifestatie van de eeuwige natuur, het wezen van alles wat is, van alle individuen”. Deze gedachte verklaart veel over het gedrag van mens en dier en dus ook van mijzelf. En zijn stelling (Ethica I, stelling 36) vult dit aan met: “… dat alle mensen in onwetendheid omtrent de oorzaak van de dingen worden geboren en dat allen neiging hebben hun eigen voordeel te zoeken en zich daarvan bewust zijn”. Het zijn naturalistische uitgangspunten en stellen de natuur centraal in plaats van een antropomorfe god.

Schopenhauer gaat ook uit van een naturalistische kijk op de wereld. Zijn ‘conatus’ omschrijft hij als volgt (boek 4 par. 60): “Het grondthema van alle verschillende wilsuitingen is de bevrediging van de behoeften die onlosmakelijk verbonden zijn met een gezond lichaam; zij komen in dat lichaam tot uitdrukking, en ze kunnen worden herleid tot instandhouding van het individu en de voortplanting van de soort”. Voor hem is onze wil vooral ‘de wil tot leven’.

De wereld als voorstelling

Schopenhauer zegt dat de objectieve wereld alleen kan bestaan (bestaat) doordat wij als subject deze wereld met onze zintuigen waarnemen. Realiseer je dat je “geen zon kent en geen aarde, maar alleen maar een oog die een zon ziet, een hand die de aarde voelt; dat de wereld om je heen er alleen is als voorstelling, dat wil zeggen uitsluitend en alleen in relatie tot iets anders, namelijk iets dat voorstelt – en dat ben jij zelf”. Dus geen object zonder subject. Wat wij aanschouwen vormen wij door ons verstand tot begrippen en naarmate wij ouder worden en meer hebben kunnen aanschouwen kunnen wij meer begrippen vormen maar ook de consequenties en oorzaken van de begrippen. Een hond kan gevaarlijk zijn maar een poes kun je gemakkelijk aaien. Dat het bij dieren ook zo werkt blijkt uit het feit dat een vogel weet welke andere vogel (sperwer, buizerd) gevaarlijk is maar ook de ooievaars op de lantaarnpalen boven de snelweg weten dat die voorbijrazende auto’s geen gevaar voor hen betekenen. Er is dus altijd een subjectieve kant aan onze waarnemingen. Ons verstand bepaalt in feite de interpretatie van wat we zien en, omdat we allemaal met een ander verstand zijn uitgerust (scherpte, snelheid, handigheid bij het toepassen van de wet van de causaliteit), kunnen er veel interpretatieverschillen bestaan over de ‘waarheid’: schijn of begoocheling. Met deze aanschouwelijke kennis is goed te (over)leven, ook als mens.

De rede (een unieke menselijke eigenschap) dient in de filosofie van Schopenhauer om, wat door het verstand op onmiddellijke wijze begrepen is, op te nemen, vast te leggen, te ordenen, te beoordelen en geschikt te maken voor het reflexieve bewustzijn. Op deze wijze ondersteunt het verstand en de rede elkaar wederzijds. Maar niet iedereen heeft hetzelfde oordeelsvermogen zodat dwaling over de feiten kan ontstaan. Het verstand is aanschouwelijke kennis en de rede abstracte kennis. In die zin gaat aanschouwelijke kennis altijd vooraf aan abstracte kennis (behalve bij de zuivere logica). Zonder aanschouwing geen kennis. Soms moet je handelen vanuit aanschouwelijke kennis (populair gezegd vanuit je gevoel) en werkt reflectie vanuit de rede belemmerend in het handelen, denk aan autorijden. Met abstracte kennis, de rede, kun je ook vooruit plannen en kennis overdragen en je dus ook zorgen maken over zaken in de toekomst die wellicht nooit plaats zullen vinden.

Deze kijk op je omgeving (de wereld) maakt bescheiden en verklaart de verschillen tussen mensen en hun meningen en overtuigingen. Maar hoe zit het nu met het waarnemen van ons lichaam want dan zijn subject en object een en dezelfde. Ons lichaam is net als alle andere objecten ontstaan, heeft een oorzaak. Daarover gaat het volgende boek van Schopenhauer.

De wereld als wil

Hoe kunnen wij wat wij waarnemen duiden? Wat is het innerlijke wezen (oorzaak, het waarom) van de verschijnselen die wij waarnemen en hoe ontstaat het? Schopenhauer noemt het innerlijke wezen ‘natuurkracht’ en de onveranderlijke regelmaat waarmee een dergelijke kracht zich uit, telkens wanneer de haar bekende voorwaarden daarvoor aanwezig zijn, ‘natuurwet’. Geen god of intelligent design maar een kracht die volgens wetten werkt. En alle verschijningsvormen werken volgens de door Schopenhauer ontwikkelde Wet van de Toereikende Grond, die erop neerkomt dat voor alles wat in de wereld het geval is een oorzaak (reden) is waardoor of waarom dat het geval is of bestaat.

De natuurkracht kunnen wij als mens nooit kennen, en de natuurwet is het enige wat wij kunnen kennen. Wat wij dus waarnemen is de uitkomst van een natuurwet. De wetenschap bestudeert deze natuurwet en komt tot steeds meer ontdekkingen. We baseren onze uitvindingen ook op deze natuurwet zoals vliegen en zelfs internet. We gebruiken de natuurkracht en natuurwet om het ons gemakkelijker te maken.

De natuurkracht (oerkracht) noemt Schopenhauer wil die via de natuurwet vorm krijgt. Zo is de mens ontstaan door allerlei processen van krachten, atomen, moleculen, binnen ‘onveranderlijke regelmaat volgens de haar bekende voorwaarden’. Maar ook alle andere objecten en verschijningen zijn op deze wijze ontstaan. Deze wereldwil is volgens Schopenhauer gerelateerd aan eeuwige onveranderlijke ideeën (naar Plato). Hier verlies ik Schopenhauer omdat de evolutie, naar mijn mening, geen ‘wereldwil’ is en niet naar ideeën toe werkt maar aanpassingen doet op basis van veranderingen. Er zijn dus geen vaste ideeën. Maar misschien begrijp ik dit onderdeel niet.

Omdat wij subject zijn van ons eigen object, namelijk ons lichaam kunnen wij die wil in ons waarnemen. En die uiting van onze wil komt tot uitdrukking in onze motivatie of innerlijke drijfveer. De activiteiten van ons lichaam is dus niets anders dan de geobjectiveerde in aanschouwing getreden uiting van wil.

Mijn conclusie

De wereld kunnen we zien en ervaren als wil en voorstelling.

De voorstelling is de waarneming van de wereld via zintuigen die door verstand kan worden begrepen. Hoe scherper of sneller het verstand hoe beter en handiger gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden. De rede, een unieke eigenschap van de mens, stelt ons in staat om alle begrippen te ordenen, over te dragen en toekomstige plannen (en zorgen) te maken.

De wil is de oerkracht achter de wereld die zich in alles manifesteert. Deze manifestatie van de wil kunnen wij als subject ervaren en waarnemen via ons lichaam (object). Bij dieren en mensen zorgt de motivatie/drijfveer en bij planten de prikkel tot objectivatie van de wil. Het moge ook duidelijk zijn dat de ‘levensstrijd’ ervoor zorgt dat, om het bestaan te bestendigen, de ene soort ervoor kan zorgen dat het bestaan van de andere soort opgeheven wordt. Maar ook bij de soorten onderling kunnen deze vormen van strijd om het bestaan ontstaan.

In zijn boek werkt Schopenhauer deze basisfilosofie uit op de verschillende onderwerpen, zoals de kunst, esthetica en dichtkunst, de metafysische behoefte van de mens tot zelfs ‘de metafysica van de geslachtelijke liefde’.

Schopenhauer wordt gezien als een pessimist. Zo ervaar ik het niet maar kennelijk wil de mens graag de romantiek en maakbaarheid van het leven zien en daarom vinden ze Schopenhauer’s filosofie somber.

Levenskunst maar ook stervenskunst?

De mens leeft intensief. We zorgen goed voor onszelf, doen er alles aan om gelukkig te (blijven) leven; we volgen een opleiding, zorgen voor een aangename baan, een fatsoenlijk inkomen, zoeken naar zingeving in het leven en nemen pillen om lichamelijke en geestelijke ongemakken te voorkomen of te bestrijden. Dit alles in de (onbewuste) wetenschap dat er een onherroepelijk einde is. Maar we houden ons niet echt bezig met dat einde. We plannen ons leven en niet onze dood. Toch is sterven ook een van de taken in het leven, zegt Seneca.

De laatste jaren ben ik geregeld en intensief geconfronteerd met de dood in mijn directe omgeving. Dit heeft mij veel geleerd. Ik heb ontdekt dat praten over de dood en wat je wilt moeilijk is en dat is niet leeftijdsgebonden. Je probeert dit onderwerp voor je uit te schuiven, want denken aan de dood is eng en ook helemaal niet leuk als je middenin in het leven staat. Er is ook angst, voor de dood zelf of voor het sterven. Er kan een religieuze angst zijn voor het beloofde hiernamaals en of je daarvoor wel goed geleefd hebt of de zorg in welke gedaante je terugkomt maar ook gewoon angst voor het onbekende. Begrijpelijk, maar hoe ver schuif je het voor je uit?

Ik heb ook gemerkt dat er verschillende fases zijn in het denken over de dood. Als je al bereid bent hierover te denken en te praten, bijvoorbeeld na het overlijden van een naaste, gaat het vaak over de uitvaart zelf; de muziek en cremeren of begraven. Of er is sprake van het opstellen van een testament om familieproblemen voor te zijn. Ik heb het niet over die stoere taal van mensen bij het zien van kwijlende oudjes: “van mij mogen ze me tegen die tijd een spuitje geven”, want dat is je angst wegpraten en niet echt nadenken. De volgende fase ontstaat als er, vanwege ouderdom en/of ziekte, het onherroepelijk naderende onheil besproken moet worden, vaak met kinderen. Een lastige kwestie want rationeel weet je wat er gaat gebeuren maar emotioneel ben je er nog niet aan toe. Je blijft hopen op een wonder. De laatste fase is een kritieke fase waar al het besprokene niet meer aan de orde schijnt te zijn. De betrokkene duikt weg voor alles wat met het naderende einde te maken heeft. In die laatste fase lijkt de ratio uitgeschakeld en wint de natuurlijke overlevingsdrift. Je sterft dus op een manier die je niet wilde, je bent de macht over jezelf verloren, want er is misschien wel gesproken maar niets vastgelegd. Dit is voor mij een schrikbeeld.

Een filosofische benadering

Wat gebeurt er nu in zo’n situatie. Er is kennelijk sprake van een overgang van ratio naar emotie, van bekwaam naar onbekwaam, van rede naar overlevingsdrift. De natuurlijke overlevingsdrift vind ik bij Spinoza (1632-1677) en het recht het lot in eigen handen te nemen bij Seneca (-4-65). Spinoza zegt in zijn Ethica deel III stelling 6: ‘Elk ding tracht, voor zover het van hem afhangt, in zijn bestaan te volharden’. Dit wordt de ‘conatus’ genoemd. Deze conatus is in ons bestaan zo sterk dat zelfmoord alleen door een uitwendige oorzaak kan ontstaan (E IVst.20): ‘Zij die zichzelf van het leven beroven zijn zwakzinnig, zij laten zich geheel en al overmeesteren door uitwendige omstandigheden, die in strijd zijn met hun aard’. Met ‘aard’ bedoelt hij de conatus. Levensbeëindiging uit eigen wil bestaat volgens Spinoza niet, de drang tot volharden in het bestaan voorkomt dit. Wel geeft hij voorbeelden van oorzaken om ‘een groter kwaad door een kleiner te vermijden’. Dat grote kwaad is dan wel van buitenaf komend. Hij geeft het voorbeeld van Seneca die zelfmoord pleegt om executie te voorkomen. Seneca verwoordt zijn filosofie over de dood als volgt: ‘Het maakt nogal uit of je het leven voortzet of de dood. Maar als het lichaam geen nuttige dienst meer verricht, waarom zou je de lijdende ziel dan niet laten vertrekken? En misschien moet dat iets eerder dan nodig, om te voorkomen dat je het niet meer kunt als het echt nodig is. Het gevaar van lage levenskwaliteit is groter dan dat van een ontijdige dood, dus je zou wel dom zijn als je niet tegen een kleine prijs in tijd een kans op grote tegenslag afkoopt. Slechts weinig mensen kennen een lange ouderdom zonder mankementen tot aan de dood, en velen leiden een passief leven dat ongebruikt blijft liggen. Wat is dus erger: een stukje van je leven verliezen of het recht verliezen het te beëindigen?’ ‘Goed sterven is vrijwillig sterven’, zegt Seneca.

Mijn conclusie

Lichamelijk worden we langer draaiende gehouden maar geestelijk is er nog weinig vordering, of het moeten de depressiepillen zijn. En juist die geestelijke aftakeling maakt sterven moeilijk en daarbij hoort ook ‘het leven zat zijn’. ‘Er zijn ook mensen die genoeg krijgen van steeds weer hetzelfde doen en ervaren. Zij voelen geen haat voor het leven, ze zijn het zat’, zegt Seneca. Maar hij waarschuwt ook: ‘Zelfs als het verstand je ingeeft er een eind aan te maken moet je dat niet zomaar doen, niet impulsief en overhaast tot daden overgaan. Een dapper en wijs man moet niet uit het leven vluchten maar weggaan’.

Levenskunst is niet compleet zonder het denken over het onherroepelijke einde. Het is kennelijk nog een taboe om over het einde na te denken, laat staan praten. Nu hoef je dat niet te doen als je twintig of goed gezond bent maar als je ‘over de helft bent’ of ernstige kwalen krijgt lijkt het mij toch zinvol. Je kunt echter ook van mening zijn dat het niet erg is dat anderen over je leven en einde beschikken. Ik heb respect voor mensen die het leven tot de laatste snik uit leven maar ik zou het van mezelf egoïstisch vinden als ik mijn geliefden opzadel met mijn levensstrijd en aftakeling. In volle bewustzijn afscheid van elkaar nemen lijkt mij mooier. Seneca zegt: “Wat is erger: een stukje van je leven verliezen of het recht verliezen het te beëindigen?”. Dat klopt en ik voeg daaraan toe voor de nabestaanden: “Wat is erger: een stukje van het leven met je geliefde missen of je geliefde geestelijk en/of lichamelijk, met pijn, zien aftakelen?”

Ik acht het mijn recht om over mijn eigen leven te beschikken. Dat ik daarbij rekening dien te houden met mijn geliefden is evident en niet alleen in termen van ‘gemis’ maar ook ‘lijden’.

Tot slot

Uiteindelijk gaat het in het leven om leven. Denken aan de dood past hier niet in, wel het nadenken over de manier van sterven. Of zoals Spinoza het zegt:

“De vrije mens denkt aan niets minder dan aan de dood; zijn wijsheid bestaat niet in bepeinzing van de dood, maar van het leven”.

Een leven lang noodzakelijk

Een visie op arbeid

Werken is een noodzakelijke en zingevende activiteit. Het zorgt voor inkomen, we ontlenen er een identiteit aan en het zorgt ervoor dat we onze talenten optimaal benutten (ontplooien). Maar niet iedereen werkt, en voor de werkende komt er een moment dat er gestopt wordt omdat de noodzaak verdwijnt (pensioen). Maar hoe zit het dan met zaken als zingeving, ontplooien en identiteit? Wat is het doel voor het leven als je niet (meer) werkt?

Werken heeft in eerste instantie een heel basale en noodzakelijke doelstelling. Je moet het land bewerken om voldoende voedsel te hebben. Een dak boven je hoofd is ook handig. Je ziet het in de natuur om je heen. Dieren zijn bijna de hele dag bezig om hun voedsel te verzamelen. Vogels vliegen in het voorjaar af en aan om een nest te bouwen en te zorgen voor voldoende voedsel voor hun kroost. Het kroost zelf groeit op en leert vliegen en fourageren. Dieren zijn ook druk om hun territorium voor soortgenoten af te bakenen. Vogels doen dat door het laten horen van hun prachtige gezang wat niets anders is dan aangeven: ‘hier woon ik en waag het niet deze grens te overschrijden’. Voor andere dieren is urine sproeien een probaat middel. Maar ook de eeuwige strijd van eten of gegeten worden is een dagelijkse activiteit. In de natuur is het enige doel ‘jezelf handhaven in je bestaan’, om in termen van Spinoza te spreken. Er is geen sprake van persoonlijke ontwikkeling of het gebruiken van talenten. Er is hooguit evolutie maar daar hoef je niet actief mee aan de slag.

Bij de mens is dat in eerste instantie niet anders. Ook wij moeten ons handhaven in ons bestaan door te zorgen voor ‘brood op de plank’ en een dak boven ons hoofd. Ook wij moeten ons territorium verdedigen: bouwen een schutting rond ons bezit, zetten een grote mond op of brengen afschrikwekkende tatoeages aan. Maar we zijn ook in staat om een strijd met de ander(en) aan te gaan als we vinden dat we in ons bestaan worden bedreigd. Ruzies in families en de voortdurende oorlogen zijn hier voorbeelden van.

Naast deze natuurlijke activiteiten heeft de mens nog een ‘opdracht’. In de filosofie wordt vaak gesproken over de opdracht zichzelf te ontplooien. Dat lijkt gekoppeld aan werk en begint al vroeg. Je leert een vak en gaat werken om zelfstandigheid te genereren. Je neemt verantwoordelijkheid voor een baan en/of gezin en bent daar jaren druk mee in de weer. De een ontwikkelt zijn/haar talent op kantoor de ander ontwikkelt zijn/haar handvaardigheid en weer een ander gaat goed met mensen om. Als de partners beide werken betekent dit een druk leven maar je bent jong en kan veel aan. Maar we willen meer, al of niet ingegeven door de druk van de (prestatie)maatschappij. Je werkt niet alleen voor noodzakelijk levensonderhoud maar ook voor je (te hoge) hypotheek, auto, tweede huis, inloopkast en verre reis. Maar het zit niet altijd mee, er kunnen allerlei tegenslagen op je weg komen. Denk aan een gehandicapt kind, ziekte van jezelf je partner kind of ouders of ander menselijk leed. Tijdelijk accepteert een werkgever nog wel een afwezige werknemer maar op de lange duur gaat dat ten koste van je baan. Naast de stressfactor van de gebeurtenis is er de stress van het moeten doorwerken terwijl je eigenlijk niet meer kan. Je zou het liefst een tijd afstand willen nemen van die prestatiegerichte baan maar je gaat door, je moet door. Een burnout ligt op de loer. Een andere zware tegenslag is het verliezen van je baan, het maakt een einde aan werken en brengt je in een niet benijdenswaardige positie. Alle zekerheden verdwijnen, je leven staat op zijn kop en je kunt niet meer voldoen aan al je aangegane verplichtingen.

Dan is er nog een hele categorie mensen die vanwege geestelijke of lichamelijk handicap op de bank zitten, al of niet met een Wajong. In de huidige prestatiemaatschappij vallen ze uit de boot en kunnen alleen maar aan de slag met behulp van een slinkende pot subsidie. Hebben deze mensen geen talenten of capaciteiten, hebben ze geen behoefte aan inkomen, willen ze niet ’s-avonds voldaan thuiskomen na arbeid?

De selecte groep bewust niet-werkers zijn de koekoeken van de mensheid. Ze leggen hun ei in andermans nest en zijn niet bereid te werken voor hun nageslacht. Om te overleven parasiteren ze. Ook een methode maar niet erg sympathiek.

Als je dat allemaal hebt overleefd komt er een einde aan de arbeid, tenminste, zo hebben wij dat geregeld: oorspronkelijk 65 jaar nu 68 jaar (omdat we ouder worden en het ‘nietsdoen’ te duur wordt). Maar 65, 67 of 70, in feite belanden we op een zeker moment in een onnatuurlijke situatie. De noodzakelijke basale doelstelling van het leven lijkt niet meer aan de orde, laat staan noodzakelijk zijn en ertoe doen: maandelijks komt je AOW en pensioen binnen. Maar er blijft onrust in die oude lijven en geesten. Daarom bemoeien Oma’s zich met de opvoeding van de kleinkinderen onder het mom van oppassen. Daarom misbruiken bedrijven en instellingen de verveling van ouderen om vrijwilligerswerk aan te bieden: het ruilen van betaalde voor hunkerende onbetaalde krachten. Maar het geeft nog enigszins het gevoel noodzakelijk te zijn. De verkregen vrijheid, door niet meer te werken, hebben ze ingeruild voor vele verplichtingen. Zo geven ze invulling aan de noodzaak van het leven want natuurlijk gezien horen ze er eigenlijk niet meer te zijn: hun ‘taak’ zit erop.

Hoe kunnen we anders omgaan met de narigheid en onzekerheden dat werk met zich meebrengt? Het antwoord is kort en simpel maar het realiseren binnen het huidige liberale denken vereist een revolutie.

Het gaat om een leven lang noodzakelijk zijn en inspanningen moeten leveren die een beroep doen op onze natuurlijke ‘drift’ om in het bestaan te handhaven. Daarbij zijn economische regels niet leidend maar ondersteunend. Dat betekent een leven lang passend werk voor ieders talent of capaciteit, waarbij het loon fluctueert op basis van een aantal variabelen zoals persoonlijke behoefte, prestatie/inzet, gesitueerdheid maar ook op veranderende inhoud van het werk. Het progressieve carrière denken wordt vervangen door een meer op behoefte en omstandigheden gebaseerd denken. Dus ook niet meer een progressief beloningssysteem en niet uitsluitend op prestatie maar meer op inzetbaar talent. Op deze manier loopt beloning in de pas met de op leeftijd en levenspositie gebaseerde behoeftes, zowel financieel als qua zingeving. Talenten worden niet verspild en ieder mens levert, naar kunnen, een positieve bijdrage aan de maatschappij. De op progressief loon gebaseerde systemen en gebruiken, zoals pensioen en hypotheek, moeten op de schop. Dat betekent ook slimmer omgaan met arbeid, kapitaal en grondstoffen (natuur) en niet altijd maar denken in termen van groei. Er worden geen bevolkingsgroepen weggezet als ‘te duur’ en het algemene welbevinden van de mens neemt toe. Laten economen hier maar eens over nadenken en hun uitsluitend op groei gebaseerde systemen loslaten. Dit is overigens geen pleidooi voor de door de regering geïntroduceerde ‘participatiesamenleving’ want die is uitsluitend gebaseerd op economische en niet op menselijke principes (verkapte bezuinigingen). Mijn visie behelst een echte participatiesamenleving waaraan ieder mens deelneemt.

Met deze visie sluiten economische principes aan op de natuurlijke cyclus van de mens, inclusief zijn/haar gesitueerdheid, met al zijn ups en downs. Het voorkomt veel verspilling en leed en niet alleen als het om werk gaat (denk aan het milieu). Voorwaarde is dat we radicaal anders moeten denken over het inzetten en gebruiken van menselijke talenten en capaciteiten en niet meer economische groei zien als basis voor welvaart en welzijn. Menselijk geluk is niet gelegen in ‘meer’ maar in ‘intensiever’ of ‘beter’ en ‘noodzakelijk zijn’ of ‘ertoe doen’.

Verstoringfactoren van je gemoedsrust

Een zo onbezorgd mogelijk leven, willen we dat niet allemaal? Ons leven is niet zorgenvrij om een tweetal redenen. De eerste ‘storingsfactor’ is ons denkvermogen. Onze geest is constant aan het werk. Veel gedachten zijn zorgen voor het onbekende, zorgen om de onzekere toekomst en (verkeerde) interpretaties van wat we waarnemen. “Mensen lijden niet door de gebeurtenissen maar door hun opvattingen over de werkelijkheid” zei Epictetus. We krijgen die gedachtestroom niet stil en het is de kunst om deze constante stroom in goede banen te leiden en de goede keuzes te maken in je handelen. Het gaat dan om onze ‘interne belevingswereld’. ‘Objectiveren van emoties en adequaat handelen’ noemt Miriam van Reijen dat, afgeleid van Spinoza. Dat geeft rust.

De tweede storingsfactor voor onze gemoedsrust heeft betrekking op de ‘externe materiële buitenwereld’. Het hebben van bezittingen geeft zorgen, een auto kan stuk gaan, de vaatwasser doet niet schoon genoeg haar (of zijn?) werk, je zult maar de nieuwste VW Golf hebben waarvan je weet dat die op nummer 1 staat van de meest gestolen auto’s. Maar ook de technologie geeft zorg. Heb je nog wel de nieuwste en snelste mobiele telefoon, Iphone of Ipad. Heb je al breedband, een 4g mobiele telefoon of interactieve TV? En je moet al die nieuwe apparaten aan de praat krijgen en vooral houden. Met andere woorden: ben je de slaaf van materie?

Met deze twee werelden heb je om te gaan, je kunt je er niet voor afsluiten zonder als kluizenaar in een plaggenhut op de Drentse hei te wonen. Voor mij is bewustwording en gedragsverandering de sleutel tot een onbezorgdere (zorgenvrij ben je pas als je er niet meer bent!) levensstijl. Het is ook een leven lang ermee bezig zijn. Volgens mij is dit de kern van filosofische levenskunst en is voor ieder weldenkend, zelfreflecterend en zelfkritisch mens haalbaar (dus niet voor iedereen). Dat het niet gemakkelijk is hebben vele filosofen al gezegd maar ook dat het hard werken is. Er zijn maar enkele mensen die een volledige staat van gemoedsrust kunnen bereiken, of zoals Spinoza het zei: ”Al het voortreffelijke is even moeilijk als zeldzaam”. Voor een onbezorgde levensstijl ben je zelf verantwoordelijk. Jij staat achter het stuur van je leven. Er is op dit moment een groot aanbod van al of niet commerciële of charlatanachtige esoterische of spirituele cursussen of zelfs hele weken of weekenden met als doel het menselijk leed te verzachten. Prachtig en wellicht tijdelijk ‘helend’ maar door het blind volgen van deze hypes geeft je het stuur van je leven uit handen en maak je je afhankelijk van anderen.