Aristoteles omschrijft emoties als ‘alle gewaarwordingen die gepaard gaan met genot en pijn.’
Spinoza schrijft in Ethica II.II: ‘Onder aandoeningen versta ik de inwerkingen op het Lichaam, waardoor zijn vermogen tot handelen wordt vermeerderd of verminderd, bevorderd of belemmerd. Tevens versta ik daaronder de voorstelling van die inwerkingen. Wanneer wij dus zelf van een of andere aandoening de adequate oorzaak kunnen zijn, noem ik die aandoening een handeling, in het andere geval een lijding.’
De mens ondergaat op vele manieren invloeden waarvan het zelf niet de oorzaak is. Dit ondergaan, voorzover het de geest betreft, noemt Spinoza een aandoening (affectio). Spinoza onderscheidt twee primaire affecten: blijdschap en droefheid. Samen met de onderliggende drift tot volharden in het bestaan, die hij begeerte noemt, vormen deze drie de primaire affecten, waaruit alle andere affecten worden afgeleid. De begeerte is het streven om te volharden in het bestaan, de blijdschap is de vermeerdering (meewerking) en de droefheid is de vermindering (tegenwerking) van ons vermogen tot handelen.
Spinoza analyseert diverse emoties en koppelt deze aan de drie hier genoemde affecten. In Ethica III onder ‘definities van de aandoeningen’ XVII somt hij een hele reeks aandoeningen op. Hier een paar:
Spijt is Droefheid, vergezeld door de voorstelling van iets verledens dat buiten verwachting (slecht) afliep (uitviel).
Schaamte is Droefheid, vergezeld door de voorstelling van een of andere door onszelf verrichte daad, waarvan wij menen dat zij door anderen wordt gelaakt.
Neerslachtigheid is Droefheid, ontstaan door de voorstelling van de eigen machteloosheid of zwakheid.
Medelijden is Droefheid, vergezeld door de voorstelling van een kwaad dat aan een ander, die wij als onze gelijke beschouwen, is overkomen.
Let op het woord ‘voorstelling’. Daar zit de kern van aandoeningen. Negatieve emoties (aandoeningen) voelen heel vervelend omdat de emotie ontstaat door een (verkeerde) gedachte over of aanname van iets dat je je anders had voorgesteld. En die verkeerde gedachte/aanname zit in jouw denken, daar kun je de ander niet de schuld van geven. Als je op deze wijze naar aandoeningen kijkt en ze vanuit de rede gaat analyseren en beoordelen kun je er ook veel beter afstand van nemen. Maar soms is de rede niet machtig genoeg en zal de negatieve emotie alleen worden bedwongen of opgeheven door een andere, tegengesteld aan en sterker dan die welke moet worden bedwongen (E.IV.7).
Er bestaan dus positieve en negatieve emoties. Positieve emoties zetten aan tot handelen en negatieve tot lijden. Maar positieve emoties kunnen ook tot lijden aanzetten omdat een te euforische gemoedstoestand je ervan kan weerhouden redelijk te denken. Voorbeelden van positieve emoties volgens Spinoza:
Liefde is Blijheid, vergezeld door de voorstelling van een uitwendige oorzaak.
Verheuging is Blijheid, vergezeld door de voorstelling van iets verledens dat buiten verwachting goed afliep.
Emotie, Gevoel en Intuïtie worden als begrippen vaak door elkaar gebruikt waardoor verwarring ontstaat. Ze zijn in ons taalgebruik ook moeilijk te scheiden. Hier een poging.
Gevoel ontstaat door een zintuiglijke waarneming (bijvoorbeeld bij het zien van een mooi schilderij en is dus een positieve emotie) of door lichamelijke inwerking (pijn). Intuïtie wordt vaak gebruikt in de zin van ‘aanvoelen’. Als er iets gebeurt kunnen we zeggen: ‘mijn gevoel zegt dat dit fout gaat’. Dan is het gevoel als ingeving gebaseerd, dus zonder te denken op eerdere (onbewuste) oordelen, conclusies en/of ervaringen. Uit het niets kan er geen gevoel ontstaan, er is een aanleiding waarbij het geheugen onbewust aan het werk gaat.