De mens leeft intensief. We zorgen goed voor onszelf, doen er alles aan om gelukkig te (blijven) leven; we volgen een opleiding, zorgen voor een aangename baan, een fatsoenlijk inkomen, zoeken naar zingeving in het leven en nemen pillen om lichamelijke en geestelijke ongemakken te voorkomen of te bestrijden. Dit alles in de (onbewuste) wetenschap dat er een onherroepelijk einde is. Maar we houden ons niet echt bezig met dat einde. We plannen ons leven en niet onze dood. Toch is sterven ook een van de taken in het leven, zegt Seneca.
De laatste jaren ben ik geregeld en intensief geconfronteerd met de dood in mijn directe omgeving. Dit heeft mij veel geleerd. Ik heb ontdekt dat praten over de dood en wat je wilt moeilijk is en dat is niet leeftijdsgebonden. Je probeert dit onderwerp voor je uit te schuiven, want denken aan de dood is eng en ook helemaal niet leuk als je middenin in het leven staat. Er is ook angst, voor de dood zelf of voor het sterven. Er kan een religieuze angst zijn voor het beloofde hiernamaals en of je daarvoor wel goed geleefd hebt of de zorg in welke gedaante je terugkomt maar ook gewoon angst voor het onbekende. Begrijpelijk, maar hoe ver schuif je het voor je uit?
Ik heb ook gemerkt dat er verschillende fases zijn in het denken over de dood. Als je al bereid bent hierover te denken en te praten, bijvoorbeeld na het overlijden van een naaste, gaat het vaak over de uitvaart zelf; de muziek en cremeren of begraven. Of er is sprake van het opstellen van een testament om familieproblemen voor te zijn. Ik heb het niet over die stoere taal van mensen bij het zien van kwijlende oudjes: “van mij mogen ze me tegen die tijd een spuitje geven”, want dat is je angst wegpraten en niet echt nadenken. De volgende fase ontstaat als er, vanwege ouderdom en/of ziekte, het onherroepelijk naderende onheil besproken moet worden, vaak met kinderen. Een lastige kwestie want rationeel weet je wat er gaat gebeuren maar emotioneel ben je er nog niet aan toe. Je blijft hopen op een wonder. De laatste fase is een kritieke fase waar al het besprokene niet meer aan de orde schijnt te zijn. De betrokkene duikt weg voor alles wat met het naderende einde te maken heeft. In die laatste fase lijkt de ratio uitgeschakeld en wint de natuurlijke overlevingsdrift. Je sterft dus op een manier die je niet wilde, je bent de macht over jezelf verloren, want er is misschien wel gesproken maar niets vastgelegd. Dit is voor mij een schrikbeeld.
Een filosofische benadering
Wat gebeurt er nu in zo’n situatie. Er is kennelijk sprake van een overgang van ratio naar emotie, van bekwaam naar onbekwaam, van rede naar overlevingsdrift. De natuurlijke overlevingsdrift vind ik bij Spinoza (1632-1677) en het recht het lot in eigen handen te nemen bij Seneca (-4-65). Spinoza zegt in zijn Ethica deel III stelling 6: ‘Elk ding tracht, voor zover het van hem afhangt, in zijn bestaan te volharden’. Dit wordt de ‘conatus’ genoemd. Deze conatus is in ons bestaan zo sterk dat zelfmoord alleen door een uitwendige oorzaak kan ontstaan (E IVst.20): ‘Zij die zichzelf van het leven beroven zijn zwakzinnig, zij laten zich geheel en al overmeesteren door uitwendige omstandigheden, die in strijd zijn met hun aard’. Met ‘aard’ bedoelt hij de conatus. Levensbeëindiging uit eigen wil bestaat volgens Spinoza niet, de drang tot volharden in het bestaan voorkomt dit. Wel geeft hij voorbeelden van oorzaken om ‘een groter kwaad door een kleiner te vermijden’. Dat grote kwaad is dan wel van buitenaf komend. Hij geeft het voorbeeld van Seneca die zelfmoord pleegt om executie te voorkomen. Seneca verwoordt zijn filosofie over de dood als volgt: ‘Het maakt nogal uit of je het leven voortzet of de dood. Maar als het lichaam geen nuttige dienst meer verricht, waarom zou je de lijdende ziel dan niet laten vertrekken? En misschien moet dat iets eerder dan nodig, om te voorkomen dat je het niet meer kunt als het echt nodig is. Het gevaar van lage levenskwaliteit is groter dan dat van een ontijdige dood, dus je zou wel dom zijn als je niet tegen een kleine prijs in tijd een kans op grote tegenslag afkoopt. Slechts weinig mensen kennen een lange ouderdom zonder mankementen tot aan de dood, en velen leiden een passief leven dat ongebruikt blijft liggen. Wat is dus erger: een stukje van je leven verliezen of het recht verliezen het te beëindigen?’ ‘Goed sterven is vrijwillig sterven’, zegt Seneca.
Mijn conclusie
Lichamelijk worden we langer draaiende gehouden maar geestelijk is er nog weinig vordering, of het moeten de depressiepillen zijn. En juist die geestelijke aftakeling maakt sterven moeilijk en daarbij hoort ook ‘het leven zat zijn’. ‘Er zijn ook mensen die genoeg krijgen van steeds weer hetzelfde doen en ervaren. Zij voelen geen haat voor het leven, ze zijn het zat’, zegt Seneca. Maar hij waarschuwt ook: ‘Zelfs als het verstand je ingeeft er een eind aan te maken moet je dat niet zomaar doen, niet impulsief en overhaast tot daden overgaan. Een dapper en wijs man moet niet uit het leven vluchten maar weggaan’.
Levenskunst is niet compleet zonder het denken over het onherroepelijke einde. Het is kennelijk nog een taboe om over het einde na te denken, laat staan praten. Nu hoef je dat niet te doen als je twintig of goed gezond bent maar als je ‘over de helft bent’ of ernstige kwalen krijgt lijkt het mij toch zinvol. Je kunt echter ook van mening zijn dat het niet erg is dat anderen over je leven en einde beschikken. Ik heb respect voor mensen die het leven tot de laatste snik uit leven maar ik zou het van mezelf egoïstisch vinden als ik mijn geliefden opzadel met mijn levensstrijd en aftakeling. In volle bewustzijn afscheid van elkaar nemen lijkt mij mooier. Seneca zegt: “Wat is erger: een stukje van je leven verliezen of het recht verliezen het te beëindigen?”. Dat klopt en ik voeg daaraan toe voor de nabestaanden: “Wat is erger: een stukje van het leven met je geliefde missen of je geliefde geestelijk en/of lichamelijk, met pijn, zien aftakelen?”
Ik acht het mijn recht om over mijn eigen leven te beschikken. Dat ik daarbij rekening dien te houden met mijn geliefden is evident en niet alleen in termen van ‘gemis’ maar ook ‘lijden’.
Tot slot
Uiteindelijk gaat het in het leven om leven. Denken aan de dood past hier niet in, wel het nadenken over de manier van sterven. Of zoals Spinoza het zegt:
“De vrije mens denkt aan niets minder dan aan de dood; zijn wijsheid bestaat niet in bepeinzing van de dood, maar van het leven”.